Wereldwijd is de incidentie van cervixcarcinoom 500.000 per jaar en voor Nederland is dit 600 per jaar. Door o.a. verbeterde screening is de incidentie en mortaliteit tijdens de afgelopen decennia gedaald. De mortaliteit is thans ongeveer 215 per jaar. Het cervixcytologie bevolkingsonderzoek in Nederland behoort tot een van de beste van Europa. Helaas blijkt het nog altijd niet mogelijk iedereen te screenen. Vooral allochtonen en de risicogroepen zijn moeilijk te bereiken. Gemiddeld worden 825.000 uitstrijkjes per jaar in Nederland verricht, waarvan 96% Pap 1 is en 4% Pap 2 of hoger.
Gemiddeld worden 12.500 vrouwen per jaar verwezen naar de gynaecoloog voor aanvullend onderzoek. De behandeling van premaligne afwijkingen is relatief simpel: veelal kan met een lis excisie van de cervix of een conisatie de afwijking van de cervix geheel worden verwijderd. Toch blijken er altijd weer casus te zijn waar diagnostiek en behandeling niet altijd het gewenste resultaat opleveren. Tijdens de voordracht zullen een paar casus worden gepresenteerd.
Door de zogenaamde KOPAC-notering kan beter omschreven worden waar de afwijking zich in de cervix bevindt en mede hierdoor is het percentage Pap 2 gedaald. De cytologische diagnose is slechts een aanwijzing voor een afwijking. Het bewijs is en blijft de histologische bevestiging d.m.v. een biopt. Daarmee kan de Cervicale Intra-epitheliale Neoplasie (CIN) worden vastgesteld. CIN kan spontane regressie en progressie vertonen. Hoe hoger de CIN, hoe kleiner de kans op regressie en groter de kans op progressie.
HPV is voor 98% verantwoordelijk voor de ontwikkeling van cervixcarcinoom. De sensitiviteit voor de detectie van CIN afwijkingen ≥ II is groter als HPV wordt toegevoegd aan de test. Echter, de specificiteit van deze HPV toevoeging wordt bij vrouwen ≤ 30 jaar weer lager als gevolg van de hoge prevalentie van HPV op jonge leeftijd. Een HPV-bepaling bij patiënten met een cervixuitstrijk Pap II zou het volume herhalingsuitstrijken kunnen terugdringen.
Bij patiënten met een cervix-uitstrijk Pap IIIa en HPV-type 16 bestaat een zo hoge positief voorspellende waarde voor CIN ≥ II dat direct excisie van de transformatiezone verdedigbaar is. Het is echter niet aangetoond dat een HPV-bepaling bij patiënten met Pap IIIa (lichte of matige dysplasie) minder belastend en/of kosteneffectiever is dan biopteren.
De HPV test is op dit moment niet toegevoegd aan de Pap test vanwege de meerkosten. De HPV onderzoekers pleiten hier al jaren voor, maar dit is op dit moment politiek niet haalbaar.
Vulvacarcinoom is een zeldzame ziekte. De kans dat de huisarts een vulvacarcinoom ziet is met een landelijke incidentie van 260 per jaar zeer klein. Er zijn echter wel vulvaire afwijkingen die vaker voorkomen waarvan enkele predisponeren voor vulvacarcinoom. Recent zijn alle oude termen zoals kraurosis vulvae en lichen sclerosis et atroficans vervangen door dystrofie, lichen sclerosis, Vulvaire Intra-epitheliale Neoplasie (VIN), Melanoma in situ en Morbus Paget. De behandeling is meestal chirurgisch, alhoewel met imiquimod succesvolle behandeling van VIN 3 is beschreven.
Vulvaire lichen sclerosis en lichen planus zijn moeilijk te behandelen ziektebeelden. Kijken alleen is bij vulvaire aandoeningen niet voldoende. De huisarts kan gemakkelijk zelf de diagnose stellen d.m.v. een biopt. Het adagium: bij twijfel biopteren geldt zeker voor vulvaire afwijkingen.
Vulvodynie, vooral bij adolescenten voorkomend, kan bij de patiënte en de dokter tot veel frustratie leiden. De diagnose wordt gesteld door het lokaal lichamelijk onderzoek in combinatie met de anamnese. De behandeling is veelal lastig, soms eindigend in een operatieve verwijdering van het aangedane vulvaire weefsel.
In de operatieve behandeling van vulvacarcinoom is veel veranderd. Lagen 20 jaar geleden vrouwen nog 3 maanden na een grote mutilerende ingreep in het ziekenhuis, is dit thans sterk verbeterd door nieuwe technieken. Alhoewel de schildwachtklierprocedure bij het vulvacarcinoom nooit wetenschappelijk goed is uitgezocht door gerandomiseerd onderzoek, wordt deze methode bijna standaard in Nederland uitgevoerd. De voordelen zijn duidelijk. De operatie bestaat uit een lokale excisie van de afwijking aan de vulva met een ruime vrije marge en het verwijderen van de schildwachtklier uit de vulva. Patiënten behoeven met deze methode nog maar 2 weken opgenomen te worden. Verzorging kan dan meestal thuis plaatsvinden.